Eerste editie Motion & Drives goed ontvangen

01/04/2016

Door Liam van Koert

Het was even spannend hoe het allemaal zou lopen. Maar de reacties op de eerste editie van Motion & Drives – een evenement van FEDA en Mikrocentrum - zijn voornamelijk positief. Ja, de positionering kon beter. Maar de inhoud stond stevig, de locatie was schitterend en de netwerkvloer bruiste met ruim 160 ongezouten meningen. Een verslag van de meest in het oog springende bijdragen van 10 maart.


     

‘We hebben de evaluatieformulieren net verstuurd, maar ik heb al heel veel mensen om hun mening gevraagd’, zegt een opgeluchte Karin Mous. Als themadagmanager was zij namens Mikrocentrum verantwoordelijk voor de inhoudelijke invulling, de vorm en de logistiek. Een aardig bordje vol. Er vanuit gaande dat het papier een vergelijkbaar resultaat laat zien is ze voorzichtig positief. ‘Het is met een nieuw evenement altijd even zoeken. Maar ik denk dat we met Motion & Drives een juiste snaar hebben geraakt. Ja, we hadden graag wat meer eindgebruikers over de vloer gehad. Misschien heeft verwarring rondom de naam hier aan bijgedragen. De dag ging niet zozeer om de motion controller, maar om motion als toepassing. Het automatiseren van beweging dus. En aan die veelzijdige interpretatie van motion is ruimschoots recht gedaan.’

Leerboek elektromotoren
Een van de eersten die het podium mag betreden is FEDA-voorzitter Rob Hommersen. Namens de branche brengt hij een nieuw leerboek over elektromotoren onder de aandacht. ‘Zonder elektromotoren zou de wereld letterlijk tot stilstand komen’, onderstreept hij het belang van het ongelofelijk veel toegepaste motiononderdeel. ‘Snappen wat voor verschillende soorten motoren er zijn, wat hun karakteristieken zijn, wanneer je welk type toepast, hoe je ze aanstuurt, in bedrijf neemt en onderhoudt is een vak apart. Door deze kennis op te tekenen en in een Technische leergang elektromotoren te bundelen hopen we de aandrijfbranche, die om goed geïnformeerde techneuten zit te springen, een belangrijke dienst te bewijzen.’
Het eerste exemplaar is voor Beatrice Boots, die als Vice-Director Platform Bèta Techniek verantwoordelijk is voor het Technologiepact. Zij is zich vanuit haar rol binnen het Deltaplan Techniek - dat als ambitie heeft 40% van alle potentiële afstudeerders voor een bètastudie te laten kiezen - maar al te goed bewust van het nijpende tekort aan goed geschoolde mensen. Volgens Boots zijn we op de goede weg, maar zijn we er nog niet. Een nieuw boek in de Technische Leergang reeks van FEDA – waarvan ze het bestaan overigens niet kende – juicht ze van harte toe. Ook zegt ze toe het met haar achterban te zullen delen, dus wie weet is het in de toekomst ook in diverse leslokalen terug te vinden.

Forumdiscussie 4.0
Dan is het tijd voor de hoofdact van het affiche. Als een ware quizmaster springt Mat Josquin over de tribune. De nieuwe Manager Marketing & Communicatie van Mikrocentrum heeft duidelijk vaker met dit bijltje gehakt. Na een korte individuele introductie van de directieleden van Festo - Dennis van Beers, Bosch Rexroth - Ron van den Oetelaar en Lenze - Eric van den Broek, gaat de forumdiscussie over motion 4.0 van start. Aan bod komen onderwerpen als energie, kennisontwikkeling en de vraag of toekomstbestendige automatisering centraal of decentraal is. Enkele plaagstootjes richting pneumatiek en hydrauliek daargelaten, lijken de heren het grotendeels met elkaar eens. Wie nu nog over energie moet gaan nadenken? Die is rijkelijk laat. Hetzelfde geldt in mindere mate voor bedrijven die nu pas beginnen met nadenken over skillsets. Hoe is de match tussen activiteiten en aanwezige competenties vandaag? En hoe hangt deze kennisvlag er morgen bij? Het meest interessante en concrete deel is de discussie over decentralisatie. Moeiteloos werd er geschakeld tussen de voors en tegens van intelligente I/O in het veld en alomvattende informatiesystemen als ERP vanuit waar de hele bedrijfsvoering centraal wordt aangestuurd. Zelfs een voorgaand thema als kennis wordt in dit verband meegenomen. Want je kan alle big data wel centraliseren, maar wie heeft alle kennis om die juist te interpreteren en op de juiste plek en manier toe te passen? Inderdaad. Niemand. Open samenwerking is een voorwaarde voor succesvolle motion 4.0. Dat gaat veel verder dan open standaarden en heeft alles te maken met een open bedrijfscultuur waarin kennis delen centraal staat.

Theaterpraktijk
Gelukkig zat het met dat kennis delen wel goed. Ook in de “grote zaal” van de Hilvaria Studio’s, waar Phil Collins de eerste noten van “In the air tonight” zou hebben gecomponeerd. Een toepasselijk praktijkverhaal werd verteld door Control Technics en theaterautomatiseerder Trekwerk. Groot geworden in de tijd dat de arbo het verbood om nog langer met de hand de decorstukken te hijsen, ontwikkelde Trekwerk een besturing, The New Machine, die zelfs de meest bewegelijke voorstelling veilig in goede banen leidt. Even voor de beeldvorming: een beetje theater is 24 meter hoog. Het publiek ziet nog niet de helft van het werkelijke podium, waarboven zo’n dertig decorstukken achterelkaar kunnen worden opgehangen. Deze stukken hangen aan roedes met een draagcapaciteit van een ton en worden met 2,5 meter per seconde aan weerszijde door een 15 kW motor aangedreven. Zouden alle motoren gelijktijdig op vollast draaien, dan implodeert het gebouw. Onder dit aandrijfgeweld lopen de acteurs en actrices. Nou ja, lopen. Vliegen komt ook steeds vaker voor. Hiertoe worden extra assen tussen de decorstukken geplaatst die de aan een harnas bevestigde kabels aantrekken of laten vieren. Dit alles moet – inclusief decorstukken, licht en muziek, synchroon. Het liefst zonder vierendelen. Control Technics leverde de regelaars en bemoeide zich onder andere met de energiehuishouding. Trekwerk ontwikkelde de software die als een volleerd dirigent alle decorstukken hun plaats wijst. Geen gemakkelijke vooraf uitgemaakte zaak, verzekert directeur Reind Brackman. Ja, je kan bepaalde delen van de voorstelling als sequenties voorprogrammeren. Maar geen voorstelling is hetzelfde en er moeten altijd live aanpassingen gedaan kunnen worden. Uiteraard soepel, zonder dat het publiek doorheeft dat er van het oorspronkelijke programma wordt afgeweken. We schijnen er in Nederland behoorlijk in voorop te lopen. High-end theatertechniek is een onbekende, maar zeer beminde exportparel. Weer wat geleerd.

Model based engineering - Hardware
Er volgen twee verhalen over model based engineering. Dat van Sven Holt van ASML over verschillende mechatronische simulatiemodellen en hun plek in het V-model. Hoewel de details menig toehoorder net iets boven de spreekwoordelijke pet gingen (op zich niets om je voor te schamen als Laplace en Fourier een beetje zijn weggezakt) was de strekking helder. Hoe meer vooraan in het ontwikkelingsproces, des te eenvoudiger zijn de geoorloofde modellen waarop we onze keuzes mogen funderen. Een massaveersysteem kan je bijvoorbeeld eenvoudig beschrijven als een systeem waar de zwaartekracht (f=mg) tegengesteld is aan de veerkracht (f=cu). Door wat delen, worteltrekken en vermenigvuldigen kan je met deze simpele voorstelling snel een uitspraak doen over de trillingstijd. Maar in werkelijkheid is er natuurlijk niet zoiets als een ideaal massaveersysteem, maar is er demping. Sterker nog, de werkelijkheid is een optelsom van massaveersystemen die allemaal van belang worden naarmate je preciezer bij de werkelijkheid terecht wilt komen. Hier komen gereedschappen als eindige-elementenmethoden om de hoek zetten. En komen we in de onderste, meest gedetailleerde punt van het V-model - de feitelijke realisatie van een systeem - dan worden ook realtime meetwaarden aan de mix toegevoegd. Gaat men in het V-model weer naar boven - we hebben het dan bijvoorbeeld over inbedrijfname en later ook onderhoud, dan mag het abstractieniveau weer omhoog en neemt de complexiteit van gebruikte modellen weer af.

Model based engineering – Software
Met een kleine huivering worden de oren gespitst voor een tweede college over model based engineering. Dit keer in relatie tot software. Gelukkig is Jan Friso Groote niet van plan in code te praten. In plaats daarvan begint hij met een eenvoudig voorbeeld: een brug. Is deze niet sterk genoeg dan kan je er supports aan toevoegen om hem sterker te maken. En omdat onze brugmodellen redelijk kloppen, kunnen we zelfs ongeveer zeggen hoeveel supports we moeten toevoegen om hem bijvoorbeeld twee keer sterker te maken. Met software gaat die vlieger niet op. Er is geen model voor goedwerkende software. In het beste geval misschien een functionele specificatie. En gooien we er voor de veiligheid wat extra code tegenaan, dan groeit meestal het aantal bugs. Toch hoeft dit niet het geval te zijn. Want met een wiskundig gemodelleerde test, waarvan hij ons de details bespaart, blijk je wel degelijk “bugvrije” software te kunnen maken. Ja, het vereist een dosis wiskundig inzicht en doortastendheid. Maar het werkt, getuige onder andere de nieuwe programmeerstandaard bij Cern, nadat hij en zijn team de bugs uit de Large Hadron Collider software haalden. Wat Groote betreft is het hoog tijd dat ook de industrie met model driven software engineering aan de slag gaat. Vele onontdekte bugs houden zich schuil in Neerlands machineparken, tunnels en bruggen. De meeste onschuldig. Wat is de kans dat een operator drie rondjes naar rechts draait, tegelijk op de rode en blauwe knop drukt terwijl net het licht uitgaat? Niet zo groot. Helemaal wanneer hij goed geïnstrueerd is aan welke knoppen wel te draaien. Maar de gevolgen wanneer het onwaarschijnlijke toch gebeurt kunnen groot zijn. Bovendien kost ook debuggen veel tijd en geld. Voorkomen is beter dan genezen. En dat geldt nu dus ook voor softwareontwikkeling.